op 
Ik houd enorm van klieren, gewoon, een beetje kutten met de mensen om me heen: vinger in de zij, klapje op het achterhoofd, kietelen als het echt niet uitkomt, en – het koningsnummer – ‘Dit is allemaal lucht, hier mag ik allemaal komen’ zeggen terwijl je met een hand vlak voor iemands gezicht wappert. De kat moet het ook regelmatig ontgelden, want die houdt niet van spelen en ik wel. Ik vraag me weleens af wanneer hij over zal gaan tot meer gewelddadige reacties dan luid miauwend weglopen. Ik heb het denk ik van mijn vader. Mijn moeder vertelt soms dat hij vroeger op zijn rug in de woonkamer lag en mij (als baby) de lucht in gooide, zo hoog dat hij twee keer in zijn handen kon klappen voor hij me weer opving. Of dat hij, als mijn zusje en ik een koekje hadden, heel lang zeurde om een klein hapje en als hij dat dan eindelijk kreeg tot aan onze vingers het koekje opat. Tussen de middag kwam mijn vader altijd thuis eten (we hadden een zaak aan huis), klierde na de lunch net zo lang tot mijn zusje en ik huilden en zei dan opgewekt: ‘Zo, ik ga weer aan het werk.’
Ik kan er inmiddels goed tegen (ik ben net zo geworden), maar mijn zusje was een dankbaar slachtoffer: iedere keer dat mijn vader langs haar liep, naast haar in de bank ging zitten, in de keuken kwam als ze iets klaarmaakte, we zaten er allemaal op te kijken, iedere keer klierde hij. En iedere keer werd mijn zus woest. ‘KAP-PEN!’ gilde ze. Daar lachten we dan smakelijk om. Want kappen is geen optie.